Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7435

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3990 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het onzorgvuldig voorbereid of onjuist achten van de conclusie van het Uwv dat er vanaf 17 juni 2005 niet méér beperkingen kunnen worden aangenomen dan die zijn opgenomen in de eerder opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juli 2003. Deze heeft destijds aanleiding gegeven tot intrekking van de WAO-uitkering van appellant. De Raad heeft, nu het medisch onderzoek zich uitdrukkelijk ook richtte op de datum 17 juni 2005 en met betrekking tot deze datum specifieke informatie in beschouwing is genomen, geen aanleiding tot twijfel aan de zorgvuldigheid daarvan. De Raad ziet in de beschikbaar gekomen informatie met betrekking tot de datum 17 juni 2005 en het verzekeringsgeneeskundig oordeel daarover geen grond voor het oordeel dat deze beperkingen aangevuld hadden moeten worden.


Uitspraak

08/3990 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 juni 2008, 2007/1394 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 2 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. L. Bovenkamp, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Mr. Bovenkamp heeft een nader stuk ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2009. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Bovenkamp. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant heeft van 5 juli 2002 tot 15 oktober 2003 een uitkering ontvangen op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De uitkering is met ingang van laatstgenoemde datum ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 15%. 1.2. Op 16 juni 2005 heeft mr. Bovenkamp het Uwv gemeld dat appellant toegenomen arbeidsongeschikt is in verband met een ziekenhuisopname op 3 mei 2005. Daarop heeft het Uwv bij besluit van 28 februari 2007 appellant een WAO-uitkering toegekend (met inachtneming van de wettelijke wachttijd van vier weken) voor de periode van 31 mei 2005 tot 17 juni 2005. 1.3. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 17 juni 2005 terecht en op goede gronden heeft vastgesteld op minder dan 15% bevestigend beantwoord. 3. Appellant kan zich hiermee niet verenigen. Hij is van mening dat het Uwv geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht naar zijn functionele beperkingen op 17 juni 2005 en dat deze beperkingen zijn onderschat. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. Het gaat in dit geding om de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid op 17 juni 2005, zijnde de dag van beëindiging van de onder 1.2 genoemde ziekenhuisopname die plaatsvond bij de Mondriaan Zorggroep, Divisie Verslavingszorg Welland, Opname- en Diagnostiekafdeling. 4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het onzorgvuldig voorbereid of onjuist achten van de conclusie van het Uwv dat er vanaf 17 juni 2005 niet méér beperkingen kunnen worden aangenomen dan die zijn opgenomen in de eerder opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 juli 2003. Deze heeft destijds aanleiding gegeven tot intrekking van de WAO-uitkering van appellant. 4.3. Daartoe neemt de Raad in aanmerking dat bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij zich de tijdens de bezwaarprocedure heeft gebaseerd op het onderzoek door de primaire verzekeringsarts in maart 2005, op zijn eigen onderzoek van appellant tijdens zijn spreekuur in september 2005 en op het horen van appellant tijdens de hoorzitting op 10 april 2007. Maar ook heeft hij rekening gehouden met de informatie van H.J.E. van de Mortel, psychiater in opleiding en verbonden aan de onder 4.1 genoemde instelling welke informatie, in het kader van appellants ontslag op 17 juni 2005 is verstrekt aan diens huisarts. Van der Kooij heeft in beschouwing genomen dat volgens deze informatie bij appellant in de periode vóór 17 juni 2005 sprake was van een licht psychotisch toestandsbeeld, dat hij cocaïne gebruikte, afhankelijk was van alcohol en cannabis en dat zijn medische conditie bij ontslag verbeterd was. De huisarts heeft hem desgevraagd geen aanvullende informatie kunnen verstrekken. Wel heeft Van der Kooij op 25 juni 2007 nadere informatie verkregen van J. van Wesemael, maatschappelijk werker bij Traject, waarin staat dat appellant redelijk goed is teruggekeerd na zijn opname in Welland, mede waardoor het vervolgtraject direct daarna niet helemaal goed van de grond is gekomen en appellant pas na enige tijd is begeleid door Traject, welke begeleiding in 2006 is beëindigd. De Raad heeft, nu het medisch onderzoek zich uitdrukkelijk ook richtte op de datum 17 juni 2005 en met betrekking tot deze datum specifieke informatie in beschouwing is genomen, geen aanleiding tot twijfel aan de zorgvuldigheid daarvan. 4.4. In de ontslagbrief van Van de Mortel is een GAF-score vermeld van 51-60. Dit betreft een beoordeling van het functioneren van appellant op 17 juni 2005 (GAF staat voor Global Assessment of Functioning Scale) en de score houdt in dat toen matige symptomen of matige problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren aanwezig waren. In de FML uit 2003 was reeds vermeld dat appellant is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en werk zonder leidinggevende aspecten, dat hij niet ’s nacht kan werken en niet structureel kan overwerken. De Raad ziet in de beschikbaar gekomen informatie met betrekking tot de datum 17 juni 2005 en het verzekeringsgeneeskundig oordeel daarover geen grond voor het oordeel dat deze beperkingen aangevuld hadden moeten worden. Hetzelfde geldt voor de in hoger beroep namens appellant overgelegde aanvullende informatie van 16 juni 2008 van Van Wesemael omdat deze geen nieuwe medische gezichtspunten bevat. Ook de namens appellant nader toegezonden informatie van 15 juli 2008 van A.A.P.M. Senden, psychiater bij Welland, bevat geen medische informatie waaruit volgt dat per 17 juni 2005 verdergaande beperkingen waren aangewezen, nu deze informatie de medische situatie van appellant gedurende een veel latere periode (in 2008) betreft. 4.5. Een en ander leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden. 5. De Raad ziet geen aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009. (get.) T. Hoogenboom. (get.) C. de Blaeij. EK